DE SPELREGELS VAN HET TAFELTENNIS

1. DE TAFEL
1.1. Het oppervlak van de bovenkant van de tafel, gekend als het “speelvlak”, moet rechthoekig zijn, 2,74 cm lang en 1,525 cm breed, en moet in een horizontaal vlak liggen, 76 cm boven de vloer.
1.2. Ht speelvlak omvat de verticale zijkanten van het tafelblad niet.
1.3. Het speelvlak mag van elk materiaal zijn en moet een gelijkmatig stuitvermogen hebben van ongeveer 23 cm als er een standaard bal op valt van op een hoogte van 30 cm.
1.4. Het speelvlak moet gelijkmatig donker en mat gekleurd zijn, maar met een witte zijlijn, 2 cm breed langst elke rand van 2,74 m en een witte eindlijn, 2 cm breed, langs elke rand van 1,525 m.
1.5. Het speelvlak wordt verdeeld in 2 gelijke “vlakken” door een verticaal net, dat evenwijdig loopt met de eindlijnen en dat ononderbroken moet zijn over de gehele breedte van elk vlak.
1.6. Voor dubbelspelen moet elk vlak verdeeld zijn in 2 gelijke halfvlakken door een witte middenlijn, 3 mm breed, die evenwijdig loopt met de zijlijnen ; de middenlijn moet beschouwd worden als deel van elk rechter halfvlak.

2. DE NETCONSTRUCTIE
2.1. De netconstructie bestaat uit het net, de netophanging en de netposten, met inbegrip van de klemmen waarmee ze aan de tafel vastgemaakt zijn.
2.2. Het net moet opgehangen worden aan een koord die aan elk uiteinde vastgemaakt wordt aan een verticale netpost van 15,25 cm hoog, waarvan de buitenkant zich 15,25 cm buiten de zijlijn bevindt.
2.3. De bovenkant van het net moet over zijn hele lengte op 15,25 cm boven het speelvlak lopen.
2.4. De onderkant van het net moet over zijn hele lengte zo dicht mogelijk bij het speelvlak lopen en de uiteinden van het net moeten zo dicht mogelijk bij de netposten zijn.

3. DE BAL
3.1. De bal is bolvormig met een diameter van 40 mm.
3.2. De bal weegt 2,7 gram.
3.3. De bal moet vervaardigd zijn uit celluloïde of uit een gelijkaardige kunststof en moet wit of oranje zijn en mat.

4. HET PALET
4.1. Het palet mag iedere vorm, maat of gewicht hebben, maar het blad moet vlak en onbuigzaam zijn.
4.2. Minstens 85 % van de dikte van het blad moet van natuurlijk hout zijn; een laag kleefstof in het blad mag versterkt zijn met een vezelachtig materiaal zoals koolstofvezel, glasvezel of geperst papier, maar mag niet dikker zijn dan 7,5 % van de totale dikte met een maximum van 0,35 mm.
4.3. Een zijde van het blad die gebruikt wordt om de bal te slaan moet bekleed zijn met ofwel gewone nopjesrubber met de nopjes naar buiten gekeerd, met een totale dikte van niet meer dan 2 mm de kleefstof inbegrepen, ofwel met sandwich rubber met de nopjes naar binnen of naar buiten gekeerd met een totale dikte van niet meer dan 4 mm de kleefstof inbegrepen.
4.3.1. Gewone nopjesrubber is één enkele laag niet-celvormige natuurlijke of kunststofrubber, met noppen gelijkmatig over zijn oppervlakte verspreid met een dichtheid van niet minder dan 10 per cm² en niet meer dan 30 per cm².
4.3.2. Sandwich rubber is één enkele laag celvormige rubber bedekt met één enkele bovenlaag van gewone nopjesrubber, de dikte van de nopjesrubber mag niet meer zijn dan 2 mm.
4.4. Het bekledingsmateriaal moet reiken tot aan de rand van het blad maar mag er niet voorbijsteken, uitgezonderd dat het deel dat zich het dichtst bij de handgreep bevindt en met de vingers vastgehouden wordt onbekleed mag blijven of bedekt met om het even welk materiaal.
4.5. Het blad, elke laag van het blad en elke bekledings- of kleefstoflaag op een zijde die gebruikt wordt om de bal te slaan, moet ononderbroken doorlopen en overal even dik zijn.
4.6. Het oppervlak van het bekledingsmateriaal van een zijde van het blad, of de zijde van het blad die onbekleed wordt gelaten, zal mat zijn, helder rood aan één zijde en zwart aan de andere.
4.7. Lichte afwijkingen in het ononderbroken doorlopen van het oppervlak of in de gelijkmatigheid van de kleur te wijten aan toevallige beschadiging of slijtage mogen toegestaan worden of voorwaarde dat ze de karakteristieke eigenschappen van dit oppervlak niet beduidend wijzigen.
4.8. Bij het begin van een wedstrijd en elk keer hij van palet verandert gedurende de wedstrijd moet een speler het palet dat hij gaat gebruiken tonen aan zijn tegenstander en aan de scheidsrechter en hun toelaten het te onderzoeken.

5. DEFINITIES
5.1. Een balwisseling is de periode aarin de bal in het spel is.
5.2. De bal is in het spel vanaf het laatste ogenblik dat het stilligt op de palm van de vrije hand vooraleer hij bij de opslag vrijwillig ophoog gegooid wordt, totdat beslist wordt dat de balwisseling let is of een punt oplevert.
5.3. Een let is een balwisseling waarna niet gescoord wordt.
5.4. Een punt is een balwisseling waarna gescoord wordt.
5.5. De speelhand is de hand die het palet vasthoudt.
5.6. De vrije hand is de hand die het palet niet vasthoudt.
5.7.Een speler slaat de bal als hij hem tijdens een rally raakt met zijn palet, terwijl hij dit in de hand houdt, of met zijn speelhand beneden de pols.
5.8. Een speler belemmert de bal als hij, of iets dat hij aanheeft of draagt, de bal die nog in het spel is aanraakt terwijl deze boven zijn speelvlak is of er zich naar toe beweegt en vóór deze zijn eindlijn gepasseerd is, zonder dit vlak geraakt te hebben nadat de bal de laatste keer door zijn tegenstander geslagen werd.
5.9. De serveerder is de speler die al eerste de bal moet slaan in een balwisseling.
5.10. De ontvanger is de speler die als tweede de bal moet slaan in een balwisseling.
5.11. De scheidsrechter is de persoon die aangesteld werd om de wedstrijd te leiden.
5.12. De adjunct- of hulpscheidsrechter is de persoon die aangesteld werd om de scheidsrechter bij te staan met sommige beslissingen.
5.13. Iets dat een speler aanheeft of draagt houdt ook alles in, uitgezonderd de bal, dat hij aanhad of droeg bij het begin van de balwisseling.
5.14. De bal moet beschouwd worden als over of rond de netconstructie gaande indien hij ergens anders passeert dan tussen het net en de netpost of tussen het net en het speelvlak.
5.15. De eindlijn moet beschouwd worden als zich aan de twee uiteinden uitstrekkende tot in het oneindige.

6. EEN GOEDE OPSLAG
6.1. De opslag zal beginnen met de bal die vrij ligt in de open handpalm van de stilgehouden vrije hand van de serveerder.
6.2. De serveerder werpt dan de bal zo goed als verticaal omhoog, zonder hem effect mee te geven, en zo dat de bal minstens 16 cm stijgt na de palm van de vrije hand verlaten te hebben en dan neervalt zonder om het even wat te raken eer hij geslagen wordt.
6.3. Als de bal daalt, moet de serveerder hem zó slaan dat hij eerst zijn eigen speelvlak raakt en dan, na over of rond de netconstructie te zijn gegaan, rechtstreeks het speelvlak van de ontvanger raakt; in dubbelspel moet de bal opeenvolgend de rechter halfvlakken van de serveerder en de ontvanger raken.
6.4. Vanaf de aanvang van de opslag tot op het ogenblik dat hij geslagen wordt, moet de bal zich boven het peil van het speelvlak en achter de eindlijn van de serveerder bevinden en mag niet aan het zicht van de ontvanger onttrokken worden door geen enkel deel van het lichaam of van de kleding van de serveerder of zijn partner in het dubbelspel; van zodra de bal opgegooid werd, moet de vrije arm van de serveerder weggehaald worden uit de ruimte tussen het lichaam van de serveerder en het net.
6.5. Op de speler rust de verantwoordelijkheid om zo op te slaan dat de scheidsrechter of de adjunct scheidsrechter kunnen zien dat hij voldoet aan de vereisten van een goede opslag.
6.5.1. Als de scheidsrechter twijfelt over de wettelijkheid van een opslag mag hij, bij een eerste gelegenheid in een wedstrijd, “let” verklaren en een waarschuwing geven aan de serveerder.
6.5.2. Elke volgende opslag van twijfelachtige correctheid door dezelfde speler of door zijn partner in het dubbelspel heeft als resultaat dat de ontvanger een punt scoort.
6.5.3. Telkens er een duidelijk verzuim is om te voldoen aan de vereisten van een goede opslag, mag er geen enkele waarschuwing gegeven worden en moet de ontvanger een punt scoren.
6.6. Uitzonderlijk mag de scheidsrechter de vereisten voor een goed opslag versoepelen, als hij er van overtuigd is dat de toegeving veroorzaakt wordt door een lichamelijke handicap van de serveerder.

7. EEN GOEDE TERUGSLAG
7.1. De bal moet na een opslag of een terugslag zó geslagen worden dat hij dadelijk over of rond de netconstructie gaat en de tafelhelft van de tegenstrever raakt, ofwel rechtstreeks, ofwel na de netconstructie geraakt te hebben.

8. DE VOLGORDE VAN SPELEN
8.1. In het enkelspel doet de serveerder eerst een goede opslag, daarna doet de ontvanger een goede terugslag, waarna de serveerder en de ontvanger elk om beurt een goede terugslag doen.
8.2. In het dubbelspel doet de serveerder eerste een goede opslag, de ontvanger doet dan een goede terugslag, dan doet de partner van de serveerder een goede terugslag, dan doet de partner van de ontvanger een goede terugslag, waarna iedere speler in deze volgorde, om beurt een goede terugslag doet.

9. EEN LET
9.1. De balwisseling is een let
9.1.1. als de bal tijdens de opslag, bij het over of rond de netconstructie gaan, deze raakt, op voorwaarde dat de opslag in elk ander opzicht goed is of door de ontvanger of zijn partner belemmerd wordt.
9.1.2. als de opslag gegeven wordt op een moment dat de ontvanger of het paar dat moet ontvangen niet klaar staan, op voorwaarde dat noch de ontvanger, noch zijn partner een poging doen om de bal de slaan.
9.1.3. als de speler er niet in slaagt een goede opslag te geven, of een goede terugslag, of eender welke fout maakt tegenover de spelregels, omwille van storende omstandigheden waarover het geen controle heeft.
9.1.4. als het spel onderbroken wordt door de scheidsrechter of de hulpscheidsrechter.
9.2. Het spel mag onderbroken worden
9.2.1. om een fout te herstellen in de volgorde van opslaan, van ontvangen of van speelzijde
9.2.2. om de tijdsregel in te voeren
9.2.3. om een speler te waarschuwen of hem te bestraffen
9.2.4. omdat de speelvoorwaarden op zo’n wijze verstoord worden dat de uitslag van de balwisseling er waarschijnlijk door beïnvloed zal worden

10. EEN PUNT
10.1. Tenzij de balwisseling let is, wordt aan een speler een punt toegekend
10.1.1.als zijn tegenstander er niet in slaagt een goede opslag te geven
10.1.2. als zijn tegenstander er niet in slaagt een goede terugslag te geven
10.1.3. als de bal, nadat hij goed opgeslagen of goed teruggeslagen heeft, iets anders raakt dan de netconstructie voor hij geslagen wordt door zijn tegenstander
10.1.4. als de bal, nadat zijn tegenstander hem geslagen heeft, voorbij zijn eindlijn gaat zonder zijn tafelhelft geslagen te hebben
10.1.5. als zijn tegenstander de bal belemmert
10.1.6. als zijn tegenstander de bal tweemaal na elkaar slaat
10.1.7. als zijn tegenstander de bal slaat met een zijde van het palet waarvan het oppervlak niet voldoet aan de vereisten van punt 4.3, 4.4 en 4.5
10.1.8. als zijn tegenstander, of wat deze aanheeft of draagt, het speelvlak beweegt
10.1.9. als zijn tegenstander, of wat deze aanheeft of draagt, de netconstructie raakt
10.1.10. als zijn tegenstander het speelvlak raakt met zijn vrije hand
10.1.11. als zijn tegenstander in een dubbelspel de bal slaat als hij niet aan de beurt is
10.1.12.zoals voorzien is onder de tijdsregel ( 15.2. )

11. EEN SET
11.1. Een set wordt gewonnen door de speler of het paar die/dat als eerste elf punten scoort, behalve als beide spelers of paren tien punten hebben gescoord, waarna de set wordt gewonnen door de speler of het paar die/dat vervolgens een voorsprong van twee punten wint.

12. EEN WEDSTRIJD
12.1. Een wedstrijd wordt gespeeld naar de meest gewonnen sets van om het even welk aantal onpare sets.

13. DE VOLGORDE VAN OPSLAAN, VAN ONTVANGEN EN VAN SPEELZIJDE
13.1. Het recht om de aanvangsvolgorde van opslaan, ontvangen en speelzijde te kiezen, wordt bepaald door loting en de winnaar van deze loting mag kiezen om als eerste op te slaan of te ontvangen, of om te beginnen van een bepaalde speelzijde.
13.2. Wanneer een speler of een paar gekozen heeft om als eerste op te slaan of te ontvangen of om te beginnen aan een bepaalde speelzijde, zal de andere speler op het andere paar de andere keuze hebben.
13.3. Telkens twee punten gescoord zijn wordt de ontvangende speler of het ontvangende paar, de opslaande speler of het opslaande paar en zo verder tot het einde van de set, tenzij beide spelers of paren elk tien punten gescoord hebben of de tijdgrensregel in voege is, dan zal de volgorde van opslaan en ontvangen dezelfde zijn, maar iedere speler zal dan beurtelings slechts opslaan voor één punt.
13.4. In elke set van een wedstrijd van een dubbelspel zal het paar dat als eerste moet opslaan beslissen welke van zijn twee spelers inderdaad als eerste opslaat en in de eerste set van een wedstrijd zal dan het ontvangende paar beslissen welke van zijn twee spelers als eerste ontvangt; in de volgende sets van de wedstrijd, moet na aanduiding van de eerste serveerder, de eerste ontvanger de speler zijn die in de vorige set naar hem serveerde.
13.5. In het dubbelspel, zal bij elke wisseling van opslagbeurt de vorige ontvanger serveerder worden en de partner van de vorige serveerde wordt ontvanger.
13.6. De speler die of het paar dat in een set als eerste opsloeg moet in de volgende set van een wedstrijd als eerste ontvangen en in de laatst mogelijke set van een dubbelwedstrijd moet van zodra één van de paren als eerste vijf punten scoort het paar dat daarna aan de beurt is om te ontvangen de volgorde van ontvangen verwisselen.
13.7. De speler of het paar dat in een set aan de ene speelzijde begint, moet in de volgende set aan de andere speelzijde beginnen. In de laatst mogelijke set van een wedstrijd moeten de spelers van speelzijde wisselen van zodra één der spelers of paren als eerste vijf punten heeft gescoord.

14. VERKEERDE VOLGORDE VAN OPSLAG, VAN ONTVANGEN OF VAN SPEELZIJDE
14.1. Indien een speler opslaat of ontvangt als hij niet aan beurt is, moet het spel onderbroken worden van zodra de fout ontdekt wordt en moet het spel hernemen met die spelers aan de opslag en als ontvanger die zouden moeten opslaan en ontvangen volgens de reeds bereikte puntenstand, in overeenstemming met de volgorde vastgelegd bij het begin van de wedstrijd en, in dubbelspel, volgens de volgorde gekozen door het paar dat als eerste het recht had om op te slaan in de set waarin de fout ontdekt werd.
14.2. Indien de spelers niet van speelzijde hebben gewisseld wanneer ze dit hadden moeten doen, moet het spel door de scheidsrechter onderbroken worden van zodra deze fout wordt ontdekt; het spel moet dan hernomen worden met de spelers aan die speelzijde waar ze moeten staan volgens de bereikte score, in overeenstemming van de volgorde die vastgelegd werd bij het begin van de wedstrijd.
14.3. In elk geval moeten alle punten die reeds gescoord werden voor het ontdekken van de fout, blijven tellen.

15. DE TIJDGRENSREGEL
15.1. Tenzij beide spelers of paren elk minstens negen punten hebben gescoord, zal de tijdgrensregel in voege als een set niet beëindigd is na tien minuten spel of op eender welk vroeger moment op aanvraag van beide spelers of paren.
15.1.1. Indien de bal in het spel is bij het bereiken van de tijdgrens, wordt het spel onderbroken en daarna hervat met die speler aan de opslag die aan de opslag was in de onderbroken balwisseling.
15.1.2. Indien de bal niet in het spel was bij het bereiken van de tijdgrens, wordt het spel hervat met die speler aan de opslag, die in de onmiddellijk voorafgaande balwisseling de ontvanger was.
15.2. Daarna moet elke speler om beurt voor één punt opslaan tot het einde van de set en als de ontvangende speler of het ontvangende paar dertien goede terugslagen doet scoort hij en scoort het een punt.
15.3. Eens ingevoerd blijft de tijdgrensregel in voege tot het einde van de wedstrijd.